-
1 zich de haren uit het hoofd trekken
zich de haren uit het hoofd trekkenDeens-Russisch woordenboek > zich de haren uit het hoofd trekken
-
2 zich de haren uit het hoofd trekken
zich de haren uit het hoofd trekkentear one's hair, kick oneselfVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich de haren uit het hoofd trekken
-
3 zich de haren uit het hoofd trekken
гл.1) общ. рвать на себе волосы (от досады и т.п.)2) погов. волосы на себе рвать (напр., от досады)Dutch-russian dictionary > zich de haren uit het hoofd trekken
-
4 trekken
1 [kracht uitoefenen op iets] pull3 [spierbewegingen maken] stretch4 [luchtstroom doorlaten] draw5 [in een richting getrokken worden] pull6 [lijken (op)] be like♦voorbeelden:aan een sigaar trekken • puff at/draw a cigarover een rivier trekken • cross a riverten strijde/te velde trekken • go into battlede kinderen trekken nogal naar hun vader • the children take more to their father2 [aantrekken] draw4 [gewichtheffen] snatch♦voorbeelden:2 publiek/kopers trekken • draw an audience/customersvolle zalen trekken • play to/draw full houses1 [in genoemde toestand/op genoemde plaats brengen] pull3 [naar zich toehalen, ook figuurlijk] draw4 [aftreksel maken van] make6 [doen ontstaan] draw7 [uit een plaats vandaan halen] get♦voorbeelden:iemand aan zijn haar trekken • pull someone's hairiemand aan zijn mouw trekken • pull (at) someone's sleeveeen horoscoop trekken • cast a horoscopelering trekken uit iets • learn (a lesson) from something〈 wiskunde〉 de wortel uit een getal trekken • find/extract the (square/cube/ 〈enz.〉 ) root of a number8 gezichten trekken • make/pull (silly) faces -
5 trekken
1 [kracht uitoefenen op iets; luchtstroom doorlaten] tirer2 [in een bepaalde richting gaan] s'en aller3 [spierbewegingen maken] traîner (qc.)4 [m.b.t. zenuwtrek] avoir un tic (nerveux) (à)5 [in een richting getrokken worden] être attiré (par)6 [ergens in getrokken worden] être absorbé (par)7 [lijken (op)] tirer (sur)♦voorbeelden:de kachel trekt goed • le poêle tire bienaan een sigaar trekken • tirer sur un cigaredoor Frankrijk trekken • parcourir la Francein een huis trekken • s'installer dans une maisonde wijde wereld in trekken • partir à la conquête du mondekrom trekken • se déformerde kinderen trekken nogal naar hun vader • les enfants tiennent plutôt de leur père1 [tussen iets anders uitnemen] tirer2 [aantrekken] attirer3 [als zijn deel ontvangen] toucher♦voorbeelden:een kies trekken • arracher une dentloten trekken • tirer des lots au sortvolle zalen trekken • remplir les sallesdie stad blijft trekken • cette ville garde son attrait1 [algemeen] tirer2 [naar zich toehalen, ook figuurlijk] attirer4 [tekenen] tracer6 [Algemeen Zuid-Nederlands][fotograferen] prendre♦voorbeelden:een horoscoop trekken • tirer un horoscopeeen single van een elpee trekken • tirer un 45 tours d'un 30 centimètresiets stuk trekken • déchirer qc.iets omver trekken • renverser qc.iemand aan zijn haar trekken • tirer les cheveux à qn.〈 figuurlijk〉 iets naar zich toe trekken • s'occuper intensivement de qc.iets in het belachelijke trekken • tourner qc. en dérision -
6 het zwaard uit de schede trekken
het zwaard uit de schede trekkendraw/unsheathe the swordVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het zwaard uit de schede trekken
-
7 trekken
таскать, тащить, потащить; дёрнуть, подёргивать; удалить; вырвать, выдернуть; тянуть вытянуть; обнажить; отобрать; провести; (на)чертить; купить в автомате; получить; оставить; натянуть; составить; привлечь; играть с оттяжкой; (с)делать рывок; тянуть протянуть; дать настояться; оставить настояться; тянуть за; таскать за, дёрнуть за; драть; сложить; нахлобучить; спустить, опустить; пододвинуть к себе, придвинуть к себе; (по)тянуть на себя; (по)тянуть к себе; одеть через голову, натянуть через голову; уговорить; вынуть из; выхватить из; вырвать У; совершить поход; объехать; куриться; завариться; настояться; разыгрываться; дёргаться; определить темп; затянуть темп; притягивать манить; поднажать; идти по, пройти по, двигаться по; идти в направлении; переехать в, переселиться в; идти в поход, отправиться в поход; совершить путешествие, отправиться в поездку на машине* * **1) тянуть, тащить2) дёргать, выдёргивать3) настаиватьthee láten trékken — настаивать чай
4) получатьpensioen trékken — получать пенсию
5) извлекатьnut [vóordeel] uit iets trékken — извлекать из чего-л. пользу [выгоду]
6) привлекать ( внимание)7) проводить (линию, границу)8) (z) двигаться, идти9) сквозить* * *гл.1) общ. дёргать, двигаться, делать настойку, извлекать, коробиться, получать, привлекать, сквозить, тянуть, проводить (линию, границу), совершать перелёт (о птицах), влечь, выдёргивать, вытаскивать, идти, отправляться, переселяться, странствовать, тащить, обнажать (меч, шашку и т.п.), настаивать (чай)2) с.-х. выгонять, выращивать3) бизн. выдавать, выставлять, трассировать (вексель) -
8 men moest het antwoord uit hem trekken
men moest het antwoord uit hem trekkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > men moest het antwoord uit hem trekken
-
9 tirage
tirage [tieraazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:2 tirage à la main, à la rotative • (het) drukken met de handpers, met de rotatieperstirage à part • overdruktirage limité • beperkte oplagem3) trekking [loterij, wissel]4) trek [schoorsteen]5) oplage, druk6) (het) tappen -
10 tirer
tirer [tieree]1 schieten3 zwemen (naar) ⇒ gaan (naar), neigen (naar)♦voorbeelden:tirer dans le tas • lukraak op een groep mensen inschietentirer sur sa pipe • aan zijn pijp trekken4 journal qui tire à trente mille • krant die een oplage heeft van 30.000 exemplarenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ optrekken, naar beneden trekken, aantrekken2 halen (uit) ⇒ (uit)trekken, onttrekken, tappen3 (af)schieten ⇒ afvuren, neerschieten4 (af)drukken ⇒ afbeelden, tekenen♦voorbeelden:tirer l'échelle • de ladder wegtrekkentirer la jambe • met zijn been trekkentirer sa jupe • zijn rok gladtrekkentirer du métal en fils • draadtrekkentirer un navire • een boot slepentirer les rideaux • de gordijnen opentrekken, dichttrekkentirer la sonnette • aan de bel trekkentirer les yeux • vermoeiend voor het gezicht zijntirer un texte à soi • een tekst ten eigen voordele uitleggentirer la porte sur soi • de deur achter zich dicht trekkentirer le couteau • het mes trekkentirer vengeance • zich wrekentirer du vin • wijn uit het vat halenon ne peut rien en tirer • hij laat niets losil n'y a pas grand-chose à en tirer, on ne peut rien en tirer • er valt niet veel met hem te beginnentirer des larmes à qn. • iemand aan het huilen makentirer de l'argent de qn. • iemand geld aftroggelentirer son origine, sa source de • afstammen van, komen uittirer argument de qc. • iets als reden aanvoerentirer vanité de qc. • ergens trots op zijntirer argent de tout • overal geld uit slaantirer de l'huile des olives • olie uit olijven persentirer sur qn., sur le compte de qn. • een wissel op iemand trekkentirer un plan • een plan ontwerpentirer un livre à 2000 exemplaires • 2000 exemplaren van een boek drukken→ affaire, arme, boue, cheval, clair, diable, épine, épingle, langue, longueur, plan, poudre, ver, vin♦voorbeelden:1 s'en tirer • zich eruit redden, zich er doorheen slaan, het er zonder kleerscheuren afbrengens'en tirer avec deux mois de prison • er met twee maanden gevangenis vanaf komens'en tirer à bon compte • er makkelijk vanaf komen————————tirer (la boule)v1) (af)schieten, afvuren5) halen (uit), uittrekken6) afdrukken -
11 tear
n. traan; scheur; vrolijk maken--------v. rennen, stormen; scheuren, stuk gaan; rukken, trekken; verscheurentear1[ tiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 traan♦voorbeelden:move someone to tears • iemand aan het huilen brengen————————tear2[ teə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 scheur2 flard————————tear3————————tear4♦voorbeelden:3 tear at something • aan iets rukken/trekken→ tear into tear into/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:tear across • doormidden scheurentear in half/two • in tweeën scheuren -
12 arracher
arracher [aaraasĵee]1 trekken ⇒ uittrekken, losrukken2 ont-, wegrukken ⇒ halen (uit), losmaken (van)3 wegkrijgen ⇒ wegjagen, weghalen♦voorbeelden:un obus lui a arraché le bras • een granaat heeft zijn arm afgeruktarracher les mauvaises herbes • het onkruid wiedenarracher les pommes de terre • de aardappelen rooienarracher les yeux à qn. • iemand de ogen uitkrabbenarracher qn. au sommeil • iemand uit zijn slaap rukken♦voorbeelden:1 s'arracher qn., qc. • vechten om iemand, ietson se l'arrache • hij, zij is zeer gewild gezelschaps'arracher les yeux • elkaar de ogen uitkrabben1. v1) (uit)trekken, losrukken2) ontrukken, halen (uit)3) weghalen2. s'arracherv1) vechten (om) -
13 abziehen
abziehenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegtrekken ⇒ afnemen, naar beneden trekken5 aftappen, uit-, overhevelen7 wetten, slijpen♦voorbeelden:den Rauch abziehen • de rook afzuigenden Ring (vom Finger) abziehen • de ring (van zijn vinger) (af)trekkenden Schlüssel abziehen • de sleutel uit het sleutelgat trekkenden Teich abziehen • de vijver laten leeglopenTomaten abziehen • tomaten (af)pellen5 Bier, Wein auf Flaschen abziehen • bier, wijn op flessen trekken -
14 monter
monter1 [mõtee]〈m.〉————————monter2 [mõtee]2 instappen ⇒ opstappen, gaan (zitten) in, gaan (staan) op♦voorbeelden:monter sur, à un arbre • in een boom klimmenla mer monte • het wordt vloedle ton monte • het gesprek raakt verhitmonter de 10 pour cent • met 10 procent stijgenles larmes lui montaient aux yeux • de tranen schoten haar, hem in de ogenle vin lui monte à la tête • de wijn stijgt haar, hem naar het hoofdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bestijgen ⇒ beklimmen, opgaan3 naar boven brengen ⇒ omhoog halen, optrekken5 uitrusten ⇒ geheel voorzien van, inrichten6 plaats nemen in, op ⇒ instappen in♦voorbeelden:v1) klimmen, naar boven gaan2) instappen3) toenemen4) opstijgen6) paardrijden9) reiken (tot)10) bestijgen11) hoger plaatsen13) in elkaar zetten14) uitrusten, inrichten15) dekken [koe]16) opkloppen [eiwit]17) hoger stemmen [muziek]18) ophitsen -
15 Schluss
Schluss!afgelopen uit!————————〈m.; Schlusses, Schlüsse〉1 conclusie, gevolgtrekking ⇒ besluit, slotsom2 slot, einde ⇒ sluiting; ontknoping♦voorbeelden:1 Schlüsse ziehen • concluderen, conclusies trekkenSchluss jetzt, damit! • en nou is het uit, afgelopen!Schluss! • afgelopen uit!mit etwas Schluss machen • met iets ophoudenmit jemandem Schluss machen • het met iemand uitmakenes ist Schluss mit einer Sache • iets is ten einde, afgelopen〈 informeel〉 mit ihm ist Schluss • (a) het is voorbij, afgelopen met hem; (b) hij kan niet meer, is kapot • (c) hij is geruïneerdam Schluss • ten slotte, op het eindam Schluss marschieren • helemaal achteraan marcherenSchluss für heute! • voor vandaag is het genoeg, welletjes!zum Schluss • ten slotte, uiteindelijk, tot slot -
16 ausziehen
ausziehen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 uitkleden, ontkleden4 doen verschieten, doen verbleken6 over-, natrekken ⇒ overtekenen♦voorbeelden:5 ein Buch ausziehen • een boek uittrekken, excerperen -
17 haar
haar11 [haarvezel] hair2 [meervoud] [haardos] hair♦voorbeelden:zich de haren uit het hoofd trekken • tear one's hair, kick oneselfiets met de haren erbij slepen/trekken • drag something in (by the head and shoulders)geen haar op m'n hoofd die eraan denkt • I would not dream of itiemand geen haar krenken • not touch a hair of someone's headberouw/spijt hebben als haren op z'n hoofd • feel as sorry as could beelkaar in de haren vliegen • fly at each other, be at each other's throatsiemand tegen de haren instrijken • rub someone up the wrong wayiemand de haren te berge doen rijzen • make someone's hair stand on endm'n haren rezen te berge (van schrik) • my hair stood on end (with fear)het scheelde maar een haar of ik had haar geraakt • I just missed hitting herop een haar na • very nearlygeen haar beter zijn • not be a whit/one bit better1 [al de lichaamsharen] hair2 [het hoofdhaar] hair♦voorbeelden:z'n haar kammen/borstelen • comb/brush one's hairz'n haar laten knippen • have a haircutz'n haar verven • dye one's hairgoed in z'n haar zitten • have a thick head of hair————————haar2♦voorbeelden:hij gaf het haar • he gave it to herdie van haar is wit • hers is whiteII 〈bezittelijk voornaamwoord; vrouwelijk enkelvoud〉♦voorbeelden:zij doet het hare • she does her share -
18 auf
auf1〈 bijwoord〉1 op ⇒ (naar) omhoog2 vooruit, komaan!♦voorbeelden:〈 informeel〉 auf und davon • ervandoor, weg2 auf, an die Arbeit! • vooruit, aan het werk!3 Augen auf! • ogen open!————————auf2〈voorzetsel + 3,4〉4 op ⇒ na, naar5 op 〈 bepaling van wijze, graad, middel〉 ⇒ in, ten6 op 〈 doel, reden, vaste verbindingen〉8 van/op (een afstand van)♦voorbeelden:auf der Post arbeiten • bij de post werkenauf Urlaub gehen • met vakantie gaandieses Fenster geht auf die Straße hinaus • dit raam kijkt op de straat uitauf dem Land wohnen • op het platteland wonenaufs Dorf, aufs Land ziehen • naar het dorp, naar het platteland trekkennass bis auf die Haut • nat tot op het lijf2 auf einen Augenblick, einige Jahre • voor een ogenblik, enkele jarenauf immer • voor altijd3 auf morgen! • tot morgen!4 Stunde auf Stunde • uur na uur, urenlangin der Nacht vom 30. auf den 31. März • in de nacht van 30 op 31 maartauf Deutsch • in het Duitsauf jeden Fall • in ieder gevalauf Kosten seiner Nachtruhe • ten koste van zijn nachtrustauf eigene Rechnung • voor eigen rekening, op eigen risicoauf diese Weise • op deze, die manierauf einen Zug • in één teugaufs herzlichste, Herzlichste grüßen • zeer hartelijk groetenaufs höchste, Höchste erstaunt • ten zeerste verbaasdaufs neue, Neue • opnieuwaufs strengste, Strengste verboten • ten strengste verbodenauf diese Nachricht hin • naar aanleiding van dit berichtauf jedes Kind entfällt ein Apfel • er is één appel per kind9 es geht auf den Abend, zwei Uhr • het loopt tegen de avond, twee uurein Viertel auf zwei • kwart over ééndrei Viertel auf zwei • kwart voor twee¶ sich auf jung, neu kleiden • zich jong, nieuw kledenes hat nichts auf sich • het heeft niets te betekenenalle bis auf meinen Freund • allen op mijn vriend na -
19 haar
haar11 [haarvezel] 〈 hoofdhaar〉 cheveu 〈m.〉 ⇒ 〈 lichaam〉 poil 〈m.〉 ⇒ 〈 van manen en staart van paard〉 crin 〈m.〉♦voorbeelden:gekrulde haren, gekrulde zinnen • ±cheveu fin, cheveu malingrijze haren van iets krijgen • se faire des cheveux (blancs) pour qc.met loshangende haren lopen • aller les cheveux au ventzijn wilde haren verliezen • s'assagirdat scheelde maar een haar • il s'en est fallu d'un cheveuzich de haren uit het hoofd trekken • s'arracher les cheveuxeen haar in de boter zoeken • chercher noiseop een haar na • à un cheveu prèsdat is er met de haren bijgesleept • c'est tiré par les cheveuxiemand tegen de haren in strijken • prendre qn. à rebrousse-poilgeen haar op m'n hoofd die eraan denkt • jamais de la vieiemand geen haar krenken • ne pas toucher à un cheveu de qn.geen haar beter zijn • ne pas valoir mieuxzijn broer is geen haar beter dan hij • son frère le vautspijt hebben als haren op z'n hoofd • être rongé de remordsm'n haren rezen ervan te berge • cela me faisait dresser les cheveux sur la tête ↓ se crêper le chignon♦voorbeelden:1 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hij spreekt Frans met haar op • il parle français comme une vache espagnole〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand van haar noch pluimen kennen • ne connaître qn. ni d'Eve ni d'Adamvals haar • faux cheveuxz'n haar kammen • se peigner les cheveuxz'n haar laten knippen • se faire couper les cheveux〈 figuurlijk〉 smeer (het) maar in je haar! • démerde-toi!————————haar21 [afhangend van werkwoord] 〈 lijdend voorwerp〉 la, l'; 〈 meewerkend voorwerp〉 lui; 〈 na voorzetsel, met nadruk〉 elle♦voorbeelden:geef haar dit boek niet • ne lui donne pas ce livregeef het haar • donne-le-luigeef het haar niet • ne le lui donne pasik reken op haar • je compte sur ellehij stuurt haar naar jou toe • il te l'envoievergeet haar • oublie-lavergeet haar niet • ne l'oublie pashaar verwijt men nooit iets • on ne lui reproche rien, à elledie boeken zijn van haar • ces livres sont à elledie van haar • le sien, la sienne, les siens, les sienneszij hebben noch mij noch haar uitgenodigd • ils ne nous ont invités ni elle ni moi1 [bijvoeglijk gebruikt]son, sa, ses2 [zelfstandig gebruikt]le sien, la sienne, les siens, les siennes♦voorbeelden:Els haar schoenen • les chaussures d'Elsahaar vader, haar moeder, haar kinderen • son père, sa mère, ses enfantsde haren • les siens -
20 sampling
n. het nemen v.e. steekproef[ sa:mpling]3 〈 muziek〉 sampling ⇒ klankjatten 〈 het pikken van stukken muziek uit andermans werk voor eigen plaat〉♦voorbeelden:2 sampling techniques • technieken voor het nemen/trekken van steekproeven
См. также в других словарях:
Schlange — 1. An die Schlange beiss ich nicht an, sagte der Bub zum Pastor; da sollte er in der Kinderlehre den Sündenfall erzählen. 2. Aus einer Schlange wird kein Aal und wenn man sie noch so lange brät. Böhm.: Smaž hada jak chceš, nebude z nĕho úhoř.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wort — 1. A guids Woat pfint a guids Oat. (Steiermark.) – Firmenich, II, 767, 73. 2. A güt Wort bringt a güte Äntver (Antwort). (Warschau. Jüd. deutsch.) Freundliches Entgegenkommen gewinnt die Herzen. 3. Allen Worten ist nicht zu glauben. – Henisch,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mund — 1. A Müs as iar sat üsh a Uugan. (Nordfries.) – Johansen, 58. Der Mund ist früher satt als die Augen. 2. Alles im Munde, in den Händen nichts. Frz.: Il a dit cela de bouche, mais le coeur n y touche. – Il ne dit ou promet que des lèvres. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Verstand — 1. Am Verstande trägt man nicht schwer. Die Finnen sagen: Verstand verwundet nicht den Kopf des Mannes. (Bertram, 41.) 2. Besser Verstand und fröhlicher Muth als fürstliche Schätze und königlich Gut. 3. De Verstand kummt mit de Jahre und de… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Zahn — 1. Alle haben weisse Zähne, aber man weiss nicht, was dahinter ist. 2. An den kranken Zahn stösst die Zunge an. 3. An den Zähnen kennt man die Pferde. – Parömiakon, 1912. 4. Der Zahn beisset offt die Zung, vnd bleiben doch einig (gute Nachbarn).… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Jules de Saint-Genois — Jules Ludger Dominique Ghislain baron de Saint Genois des Mottes Activités bibliothécaire … Wikipédia en Français
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia
Holländische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländisch-Flämische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia